Deze week zat ik er opeens middenin. Keihard aan het werk. Oogkleppen op. Verkrampte schouders. Zonder ook maar een meter vooruit te komen.
Je herkent het vast. Je bent in je eentje aan het ploeteren. Je to-do-list overstroomt. Je bent chagrijnig en sluit iedereen buiten. Zo snel mogelijk probeer je te doen wat er voor je ligt: een probleem met één van je kinderen oplossen, iets voor je werk voorbereiden, een klus in huis afmaken. Terwijl je weet dat je ontzettend onproductief bent en een doodlopend spoor bent in geslagen.Maar je bent nu inmiddels zo ver, dat je eigenlijk niet meer terug kunt.
Terug is opgeven, falen, opnieuw beginnen. Daar ga jij natuurlijk niet aan beginnen. Dat is voor watjes.
We zijn opgegroeid met de overtuiging dat we alles aan kunnen als we maar hard genoeg werken en onze schouders eronder zetten. Als we ons vermannen. Die overtuiging begon ergens op de basisschool, zette zich via de middelbare school en je vervolgopleiding door naar je werk. En nu merk je dat je regelmatig een lastige fase met één van je kinderen, je partner of je eigen ouders uitzit.
Je ploetert door, probeert te overleven en hoopt dat het zich vanzelf een keertje oplost.
Je weet alles al. Echt. En je hoeft niets meer bij te leren.
Soms vergeet ik het belangrijkste te vertellen. En dat is stom.
Als we de cijfers mogen geloven gaat 1 op de 3 stellen met kinderen uit elkaar. Heb je zo’n breuk al een keer meegemaakt en vorm je nu met een nieuwe partner een samengesteld, fusie- of stiefgezin, dan is de kans nóg groter dat het misgaat. Bij alle samengestelde gezinnen sneuvelt de relatie in 2 van de 3 gevallen. Binnen 5 jaar.
Je haalt alles uit de kast. Doet je best om er iets leuks van te maken. Maar het werkt niet. Je kind kijkt je aan en jij weet precies wat hij gaat zeggen.