Ik ben absoluut geen ster in het spelen met kinderen. Tenminste, niet als het gaat om leuke dingen te doen met hun speelgoed. De houten treinbaan kon me even boeien, net als alle Lego die er de afgelopen jaren binnen is gekomen, maar echt lang duurt mijn speelplezier niet. Roos vraagt vaak om rollenspellen: ‘Mag ik je poesje/hondje/aapje/babytijger zijn?’ Daar krijg ik al helemaal de kriebels van. Ik lees liever een boek voor of ga pannenkoeken met ze bakken.
Volgens mij komt dat om dat ik geen kind meer ben. Ik zit anders in elkaar. Mijn behoefte aan spel is vast hersentechnisch veranderd in iets anders. Kinderspeelgoed heeft niet de aantrekkingskracht op mij die het heeft op mijn kinderen. Ook de mooie afstandsbestuurbare auto waar Thijn nu voor aan het sparen is, boeit me maar matig. Misschien is het een teken dat ik dan toch eindelijk volwassen ben geworden.
Of ligt het aan de uitdaging? Want een spel met een grote inzet, een onverwacht spelverloop, dat veel van mijn creativiteit en inspanning zou vragen – daar kom ik misschien wel mijn bed voor uit. Een spel met dezelfde spanning die ik vroeger beleefde bij een heftig kluitengevecht, een nachtelijke dropping of levend stratego in het bos. Zweet op je rug, hart bonkend in de keel en compleet opgaan in het moment.